
Jurisprudentie
AA8694
Datum uitspraak1998-12-10
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/1003 AW
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/1003 AW
Statusgepubliceerd
Uitspraak
97/1003 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A, wonende te B (België), appellant,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is tegen de door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 23 december 1996 onder de nrs. AWB 96/00139 AW (I) en AWB 96/00162 AW (II) gegeven uitspraak hoger beroep ingesteld, voor zover deze uitspraak, waarnaar hierbij verwezen wordt, betrekking heeft op appellant. Appellant heeft de gronden aangevoerd.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 november 1998, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr M.J. Kruizinga, werkzaam bij de politieregio Haaglanden.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing overigens naar het in de aangevallen uitspraak gegeven overzicht van relevante feiten volstaat de Raad met vermelding van het volgende.
Appellant was ten tijde hier van belang werkzaam als rechercheur bij de politieregio Haaglanden. Hij heeft gedaagde verzocht om ontslag met toepassing van de in artikel 9 van het Besluit sociaal beleidskader reorganisatie politiebestel (hierna: Besluit sociaal beleidskader) getroffen zogenoemde remplaçantenregeling. Bij besluit van 21 augustus 1995 is dat verzoek definitief afgewezen. Het tegen die afwijzing gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij het thans in geding zijnde besluit van 29 november 1995.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen dit laatste besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, verwijzend naar de nota van toelichting bij het Besluit sociaal beleidskader, onder meer overwogen dat gedaagde niet gehouden is in te gaan op een aanbod van een personeelslid om vrijwillig af te vloeien. De bevoegdheid van gedaagde om een ambtenaar met toepassing van de remplaçantenregeling te ontslaan kan eerst aan de orde komen, aldus de rechtbank, indien gedaagde van oordeel is dat op de functie van die ambtenaar een andere ambtenaar geplaatst moet worden. Dat dit laatste zich hier voordeed, is de rechtbank niet gebleken.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij het oordeel van de rechtbank, dat gedaagde niet verplicht is de genoemde regeling ten aanzien van hem uit te voeren, onjuist acht. Met het streven van gedaagde om geen toepassing te geven aan de regeling zou gedaagde voorbijgaan aan de belangen van de tijdelijk geplaatsten. Voorts stelt hij dat op 1 januari 1996, de einddatum waarop alle tijdelijk geplaatste medewerkers op reguliere functies geplaatst dienden te zijn, nog niet allen aldus geplaatst waren. Tot slot is aangevoerd dat in andere politieregio's wel toepassing is gegeven aan de remplaçantenregeling.
De Raad overweegt naar aanleiding hiervan dat hij zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank. Terecht heeft deze gewezen op de nota van toelichting bij artikel 9 van het Besluit sociaal beleidskader, waarin met zoveel woorden is gesteld dat het hier niet gaat om een recht van de ambtenaar op het hier bedoelde ontslag. Gedaagdes standpunt dat er voor hem geen aanleiding was om ten aanzien van appellant - noch ten aanzien van enige andere medewerker - toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9 van het Besluit sociaal beleidskader, is rechtens niet onhoudbaar. De positie van anderen, in het bijzonder die van de door appellant bedoelde tijdelijk geplaatsten, is in het onderhavige geding overigens niet aan de orde. De Raad overweegt tot slot dat appellant geen recht kan ontlenen aan de wijze waarop het bevoegd gezag in andere politieregio's toepassing heeft gegeven aan de remplaçantenregeling; er is hier geen sprake van een situatie dat gedaagde gelijke gevallen ongelijk behandelt.
Op grond van het bovenstaande en omdat de Raad geen aanleiding ziet om toepasssing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, en mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr J.H. van Kreveld als leden, in tegewoordigheid van L.C. Geurs als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 1998.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) L.C. Geurs.